Het artikel selecteerde ik in mijn onderzoek naar de verschillende betekenissen en visies op het begrip autonomie.
Het paraplubegrip autonomie: onafhankelijkheid versus vrijwillig functioneren.
Omtrent de conceptualisering en de rol van autonomie gedurende de adolescentie bestaan er conflicterende opvattingen:
- Enerzijds wordt autonomie vanuit de seperatie-individuatie theorie (SIT) gedefinieerd als onafhankelijkheid of separatie, verwijzend naar:
- De toenemende interpersoonlijke afstand tussen de adolescent en zijn ouders.
- Het feit dat de jongere in toenemende mate meer zelfstandig beslissingen gaat nemen, zonder de ouders.
- Anderzijds vanuit de Zelfdeterminatie-theorie (ZDT) wordt autonomie geconceptualiseerd als vrijwillig functioneren: de neiging om beslissingen te nemen op basis van authentieke persoonlijke waarden en interesses en met gevoel van keuze en vrije wil.
Autonomie als onafhankelijkheid of separatie
De ontwikkeling van autonomie tijdens de adolescentie houdt een tweevoudige taak in, waarbij de adolescenten zich eerst emotioneel losmaken van de ouders (separatie) om vervolgens gradueel meer zelf verantwoordelijkheid te nemen om zo op hun eigen benen te staan, waarbij ze niet langer een beroep doen op hun ouders (individuatie of onafhankelijkheid).
De relatie tussen ouders en adolescenten is gekenmerkt door een ‘normal conflictual condition’, welke aanleiding geeft tot het doorknippen van de band met de ouders. Ze richten zich op leeftijdgenoten. Dit separatieproces komt tot gang door de seksuele rijping die adolescenten doormaken, waarbij het ‘driftleven’ zich gaat richten op relaties met leeftijdgenoten.
Volgens Blos (1979) verloopt separatie of loskomen van de ouders vooral intrapsychisch en emotioneel. In plaats van de ouders kunnen er sport- of muziekidolen ontstaan (idolatrie). Dit separatieproces loopt echter niet bij alle adolescenten even moeiteloos.
- Sommige ervaren een leegte tussen hun oude en nieuwe bindingen. Kan emotionele problemen veroorzaken (depressie).
- Sommige proberen de leegte ten gevolge van de deïdealisatie van de ouders op te vullen door zich bijna slaafs te onderwerpen aan bepaalde ideologieën, bewegingen of zelfs sektes (massificatie).
- Sommige zullen vroegere verheerlijkende gevoelens te opzichte van de ouders omkeren. Dit kan zich manifesteren via:
- passieve communicatievormen zoals onverschilligheid.
- Actief geuit worden door verzet en directe openlijke oppositie tegen de ouders (rebellie). Dit kan uitmonden in externaliserende gedragsproblemen.
Een geslaagde individuatie uit zich vooral in een toegenomen gedragsmatige onafhankelijkheid.
Autonomie als vrijwillig of zelfgedermineerd functioneren
De ontwikkeling naar autonomie wordt beschouwd als een van de belangrijkste uitingen van de werking van het zelf. Naarmate gedragsregulaties en overtuigingen meer verinnerlijkt worden en in lijn worden gebracht met het zelf, zal het betreffende gedrag met een groter gevoel van autonomie of psychologische vrijheid worden uitgevoerd. Men kan zich volledig scharen achter de activiteit en de reden(en) voor het vertonen van dat gedrag: veronderstelt een gevoel van agency: het gevoel dat je je gedrag stuurt en reguleert op een manier die trouw is aan het zelf, die dus bij je past (= psychologische basisbehoefte in het leven van elk mens).
Onderscheid intrinsieke en extrinsieke motivatie:
- Gedragingen zijn intrinsiek gemotiveerd als ze worden uitgevoerd omdat ze op zichzelf interessant en boeiend zijn en dus inherente bevredigingen verschaffen. Dit is het prototype van autonoom gemotiveerd gedrag: volledig vrij en spontaan.
- Extrinsieke motivatie verwijst naar het uitvoeren van een activiteit om een uitkomst te bereiken buiten de activiteit zelf.
Actieve internalisatie is het proces waarbij individuen op een actieve wijze bepaalde extern aangereikte overtuigingen, attitudes of gedragsregulatie geleidelijk aan transformeren in persoonlijke waarden of gedragsstijlen. Dit proces bevat vier stadia:
- Geen internalisatie (dus externe regulatie)
- Partiële internalisatie: heet ook wel introjectie, waarbij men zichzelf onder druk zet om de activiteit uit te voeren. Het is een bron van innerlijk conflict en spanning (zoals het vermijden van gevoelens van schaamte, schuld of angst). Tevens hoort hierbij: iets doen om zelfwaardegevoel te verhogen of om trots te zijn.
- Bij bijna volledige internalisatie: vindt regulatie van het gedrag plaats via identificatie. Het gedrag wordt als persoonlijk relevant ervaren.
- Volledige internalisatie: volledige integratie. In dit geval ervaart de jongeren zijn gedrag als spontaan en volledig vrijwillig.
Twee definities van autonomie
Er zijn drie fundamentele verschillen tussen beide benaderingen (tussen ZDT en SIT). Volgens ZDT houdt autonoom functioneren in: de vrijheid om keuzes te maken die gebaseerd zijn op de eigen behoeften, waarden, interesses, zodat men op een meer vrijwillige wijze handelt. Binnen de SIT is autonomie reactief van aard, en binnen de ZDT is het eerder reflectief van aard. Men reflecteert over het eigen handelen en probeert via een toegenomen zelfbewustzijn beter te handelen volgens wat men voor zichzelf zinvol of interessant vindt (intrinsieke motivatie). Tevens verwijst autonomie binnen de SIT naar een relatie (tussen ouder en kind), terwijl autonomie binnen de ZDT verwijst naar een kenmerk van een persoon. Ten tweede blijkt dat onafhankelijkheid ten opzichte van de ouders relatief los staat van vrijwillig functioneren. Het kan tevens onder druk gebeuren. Kagitcibasi (2005) plaatst deze tweedeling tussen (on)afhankelijk en vrijwillig functioneren in een cross-cultureel perspectief. Zij beschrijft autonomie m.b.v. twee dimensies:
- Het eerste verwijst naar de interpersoonlijke afstand tegenover anderen en gaat van verbondenheid tot separatie waarbij separatie verwijst naar sterke onafhankelijkheid.
- De tweede is agency (vrijwillig in ZDT). Uiteinden van agency zijn autonomie (zelfbestuur) en heteronomie (functioneren onder druk van buitenaf).
Ten derde: het verband met relationele verbondenheid. In de SIT worden onafhankelijkheid en verbondenheid gezien als twee uiteinden van eenzelfde continuüm. Dus een toenemende onafhankelijkheid gaat tegelijkertijd gepaard met een afnemende verbondenheid. Dit gaat gepaard met verminderde kwaliteit van ouder-kindrelatie. Adolescenten dienen hier een evenwicht in te vinden. Binnen de ZDT wordt benadrukt dat autonomie en relationele verbondenheid niet de uiteinden zijn van eenzelfde continuüm maar meer twee belangrijke basisbehoeften die elkaar wederzijds versterken.
Ontwikkeling van autonomie
Autonomie als separatie of loskomen van de ouders (SIT)
Blos en Levy-Warren stellen dat een toenemende separatie of loskomen van de ouders tijdens de adolescentie een normatief aspect (komt voor bij alle jongeren) is van de ontwikkeling, een logisch gevolg van de biologische, cognitieve en emotionele ontwikkeling tijdens de puberteit.
- Door de lichamelijke ontwikkeling krijgen adolescenten een andere kijk op zichzelf, en ook op hun ouders.
- Door toenemende cognitieve vaardigheden denkt de adolescent niet alleen maar in feiten maar ook in termen van mogelijkheden. Hierdoor leert de adolescent zichzelf en de ouders als afzonderlijke mensen te zien, ieder met eigen ideeën en opvattingen.
- Door toenemende kennis van emoties leren jongeren o.a. dat ouders niet in alle omstandigheden het meest geschikt zijn om hen te helpen met hun emotionele of andere problemen. Ze beginnen meer sociale steun te zoeken bij vrienden.
Tevens vindt er in de vroege adolescentie een toename van emotionele onafhankelijkheid plaats. Hierna vind een stabilisatie plaats. Meisjes komen op jonge leeftijd sterker emotioneel los van hun ouders. Jongens beginnen iets later, maar doorlopen het proces iets sneller.
Gedragsmatige onafhankelijkheid wordt gemeten door na te gaan of er sprake is van een unilaterale ouderlijke beslissing, een gezamenlijke beslissing of een unilaterale beslissing door de adolescent. Deze toenemende gedragsmatige onafhankelijkheid gaat niet noodzakelijk gepaard met toegenomen conflicten tussen ouders en jongeren. Meisjes en jongens worden op dezelfde leeftijd en in hetzelfde tempo meer gedragsmatig onafhankelijk.
Over het algemeen genomen ontwikkelen jongeren eerst een stuk emotionele onafhankelijkheid voordat ze meer gedragsmatig onafhankelijk worden. De ontwikkeling van gedragsmatige onafhankelijkheid is een normatieve ontwikkelingstaak voor alle adolescenten en vertoont een grotere gelijkenis in verschillende culturen dan we zouden verwachten.
Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren (Zoals bij ZDT)
Indien autonomie verwijst naar vrijwillig functioneren (ZDT) dan is de ontwikkeling van autonomie niet enkel van cruciaal belang voor adolescenten maar voor iedereen en dus voor elke leeftijd. Autonomie-ontwikkeling in de ZDT is dus geen ontwikkelingstaak maar een levenstaak. Er is dus volgens de ZDT geen specifieke ontwikkeling van autonomie in de adolescentie. Autonomie is een natuurlijke tendens.
Autonomie als bron van welbevinden en basis voor latere ontwikkeling
Autonomie wordt gezien als wenselijk kenmerk dat kan bijdragen tot welbevinden een aangepast gedrag.
Gevolgen van separatie en ontwikkelen van onafhankelijkheid
Volgens de SIT is het loskomen van de geïnternaliseerde beelden van je ouders een belangrijke stap op weg naar onafhankelijkheid. Hierdoor is er ruimte voor emotionele binding met andere mensen. Voor intimiteit is separatie-individuatie nodig.
Onafhankelijkheid is een teken van toenemende rijpheid en van ontwikkeling naar een volwassen levensstijl. Maar, uit onderzoek blijkt dat separatie en onafhankelijkheid niet onvoorwaardelijk samenhangen met welbevinden en adaptief gedrag van adolescenten. Sterke emotionele onafhankelijkheid bleek samen te hangen met allerlei negatieve aspecten van psychosociale aanpassing bij adolescenten, zoals een gebrek aan vertrouwen in de ouders en in de zelf, meer sociale angst en probleemgedrag. Adolescenten die vaak helemaal zelf beslissingen nemen, later meer probleemgedrag zien. Verklaring:
- Sterke onafhankelijkheid is kenmerkend voor adolescenten die geen goede of veilige band hebben met hun ouders. Door onafhankelijkheid willen de adolescenten zich verzetten tegen de ouders. Dus: het is meer een rebelse reactie dan een ontwikkeling naar volwassenheid.
- De timing van de ontwikkeling. Sterke onafhankelijkheid op jonge leeftijd zou negatieve gevolgen kunnen hebben. Een geleidelijke ontwikkeling van onafhankelijkheid is beter voor jongeren.
Gevolgen van zelfgedetermineerd of vrijwillig functioneren
In de ZDT wordt autonomie als een aangeboren psychologische basisbehoefte gezien. Bevrediging hiervan gaat gepaard met meer welbevinden en betere gedragsmatige aanpassing. Gedrag op basis van geïntrojecteerde en geïnternaliseerde motieven kan langer volgehouden worden dan gedrag dat bepaald wordt door externe motieven. Externe en interne druk zullen volgens de ZDT niet enkel resulteren in een gebrek aan vasthoudendheid, maar ook het leren, presteren en welzijn in het algemeen ondermijnen.
Contexten die bijdragen tot de ontwikkeling van autonomie, of net die ontwikkeling hinderen
Processen in het gezin spelen (vanuit het persectief op autonomie als onafhankelijkheid en vanuit het perspectief op autonomie als vrijwillig functioneren gezien) een belangrijke rol. Die hebben invloed op de relatie tussen ouder en kind, de specifieke ouderlijke opvoedingsstijl en de dynamiek in het gezin als geheel. Echter, het benadrukken van onafhankelijkheid blijkt hele andere effecten te hebben op functioneren en welzijn van kinderen dan het bieden van ruimte voor vrijwillig functioneren.
Opvoedingsprocessen vanuit het separatie-individuatie perspectief (SIT)
Onderzoek over beslissingsonafhankelijkheid wees uit dat naarmate de frequentie van zelfstandige beslissingen door adolescenten toeneemt, de onafhankelijkheid van de adolescent in het nemen van beslissingen binnen het gezin groter is en in sterkere mate getolereerd of zelfs aangemoedigd wordt. Meer ruimte om onafhankelijke beslissingen te nemen werkt bevorderlijk op de ontwikkeling naar meer separatie en onafhankelijkheid. Verwacht wordt dus dat beslissingsonafhankelijkheid binnen het gezin samenhangt met maturiteit en met een betere psychosociale aanpassing. Maar: onderzoek heeft dit niet consistent aangetoond. Tevens zagen we al eerder dat sterke beslissingsonafhankelijkheid samen lijkt te hangen met een meer problematische aanpassing. Dit komt mogelijk doordat beslissingsonafhankelijkheid vaak voorkomt in gezinnen met een permissief opvoedingsklimaat.
Opvoedingsprocessen vanuit het zelfdeterminatie perspectief (ZDT)
Naast aanmoedigen van onafhankelijkheid kunnen we autonomieondersteuning ook conceptualiseren als het aanmoedigen van vrijwillig functioneren met de volgende componenten:
- Autonomie-ondersteunende ouders zijn empathisch. Dit heeft een affectief component en cognitief component.
- Autonomie-ondersteunende ouders zullen waar mogelijk en wanneer gewenst zoveel mogelijk keuzemogelijkheden aanbieden.
- Autonomie-ondersteunende ouders zullen een zinvolle verantwoording geven als ze een taak opleggen die het kind niet spontaan zou uitvoeren. Een dergelijke uitleg verhoogt het begrip en het inzicht in de noodzaak van de opgedragen taak, waardoor het kind op meer vrijwillige wijze de taak zal uitvoeren.
De adolescent zal vaker achter zijn of haar keuzes en gedragingen staan, en deze worden als meer persoonlijk zinvol ervaren en brengen een gevoel van psychologische vrijheid met zich mee.
Ouders kunnen onafhankelijkheid of afhankelijkheid op een vrijwillige of op een controlerende wijze bemoedigen.
Invloed van buiten het gezin
Het is belangrijk te kijken naar invloeden van personen en contexten buiten het gezin. Belangrijk is ook de wederzijdse autonomie-ondersteuning in vriendschapsrelaties tijdens de adolescentie. Aanmoediging van autonomie hangt samen met een betere eigen subjectieve beleving van de relatie en een veiliger gevoel van hechting in de vrienschapsrelatie. Tevens zijn leerkrachten belangrijk. Leerkrachten dragen bij via autonomie-ondersteunende stijl tot autonoom functioneren op schools vlak, terwijl autonomie-ondersteuning door ouders juist belangrijk is voor autonoom sociaal functioneren in de school.
Psychologie van de Adolescentie, 24ste druk (2010). Wim Slot & Marcel van Aken. ISBN: 978 90 06 95101 1. Uitgeverij: ThiemeMeulenhoff, Amersfoort. Auteurs van het specifieke hoofdstuk: Beyers, Soenens & Vansteenkiste.
http://mens-en-samenleving.infonu.nl/sociaal/81842-ontwikkeling-van-autonomie-in-adolescentie.html#bronnen_en_referenties