De BNO is er voor de biotoop, niet alleen voor de hoogste bomen.
Max Bruinsma in gesprek met Annelies de Vet waarbij De Vet aangeeft het kunstenaarlijke altijd op te zoeken vanuit de blik als ontwerper.
Ik vind het bijzonder dat in Nederland relatief autonoom opererende ontwerpers zich toch als ontwerper blijven profileren, ook als het werk naar de beeldende kunst nijgt. Daarmee wordt de definitie van het vakgebied verbreed. Het komt erop neer dat je je vooral niet kunstenaar moet noemen als je eens wat autonooms doet. Dat valt dan binnen die uitgebreide definitie van ontwerpen. Welk werk ik ook maak, ik blijf het als grafisch ontwerper benaderen. Dat is mijn referentiekader, daar ben ik voor opgeleid…
http://maxbruinsma.nl/index1.html?devet.htm
Annelys de Vet is een ontwerpster die regelmatig van zich doet spreken via projecten die eigenzinnigheid paren aan een uitgesproken visie op het ontwerpen — en de wereld. Het fascineert haar hoezeer kijken en ervaren worden bepaald door wat we zelf op de wereld projecteren. Kijken is niet neutraal. In twee recente projecten daagde ze studenten uit vorm te geven aan hun blik op Nederland (met studenten van de Eindhovense Design Academy) en op de Europese Unie, vanuit de nieuwe lidstaat Estland (met studenten uit Tallinn). Het leverde twee boekjes op, twee ‘subjectieve atlassen’ die elk lieten zien hoezeer nationale culturen de blik op de wereld kleuren. Daaraan voorbij toonden sommige bijdragen ook hoe subjectief ogenschijnlijk ‘objectieve’ informatie is.
Kleine verschuivingen in de perceptie, die de normale blik kunnen kantelen, kom je in het werk van De Vet vaak tegen. In een installatie die ze in 2003 maakte voor de Hortustunnel in Amsterdam, verving ze de gebruikelijke bestemmingsnamen in standaard lichtbakken van het Amsterdamse GVB door woorden als: ‘Wijde wereld’, ‘Gouden bergen’ en ‘Dwaalspoor’. De combinatie van de woorden en hun containers zorgde voor de kanteling. En onlangs waren haar voorstellen voor ‘Nieuwe symbolen voor Nederland’ ook woorden: ‘ONBAATZUCHTIGHEID’, ‘WAARDIGHEID’, ‘VERZET’. Het zijn ingrepen en voorstellen die zich op de grens tussen ontwerpen en beeldende kunst afspelen. Toch blijft De Vet zich ontwerper noemen:
AV: Ik vind het bijzonder dat in Nederland relatief autonoom opererende ontwerpers zich toch als ontwerper blijven profileren, ook als het werk naar de beeldende kunst nijgt. Daarmee wordt de definitie van het vakgebied verbreed. Het komt erop neer dat je je vooral niet kunstenaar moet noemen als je eens wat autonooms doet. Dat valt dan binnen die uitgebreide definitie van ontwerpen. Welk werk ik ook maak, ik blijf het als grafisch ontwerper benaderen. Dat is mijn referentiekader, daar ben ik voor opgeleid…
MB: Een ontwerper geeft meestal vorm aan de verhalen en inhouden van anderen. Jij blijft altijd heel dicht bij je eigen verhaal, je eigen ervaring…
AV: Als ik een boek ontwerp, ben ik er graag van begin tot eind bij betrokken. Maar mijn rol blijft die van de grafisch ontwerper: het verhaal wordt verteld met de middelen van de grafische vormgeving. Die ‘subjectieve atlassen’ over de EU en Nederland heb ik niet gemaakt met bijvoorbeeld journalisten of kunststudenten maar met grafisch ontwerpstudenten omdat die in staat zijn een visie te verbeelden en een verhaal te vertellen met de middelen van het grafische ontwerp. In die boekjes vormt de eigen betrokkenheid van de ontwerper het uitgangspunt voor verhalen en beelden. Persoonlijke betrokkenheid is voor mij een essentieel punt in het maken van werk. Niet zozeer om ‘mijn verhaal’ te vertellen, maar meer om een kritische en onafhankelijke positie te stimuleren, en niet verblind te worden door de mediagenieke beelden die de massamedia ons voorhouden. Onafhankelijkheid refereert in dit geval aan ervaringen en niet aan meningen.
MB: Je gebruikt de middelen van de grafisch vormgever, maar ook die van de theatermaker, de beeldend kunstenaar, de performer…
AV: Hoe je het noemt vind ik niet interessant, het gaat om de mentaliteit waarmee iets tot stand komt. Als ontwerper kies je voor een medium of wijze van presenteren, afhankelijk van het onderwerp, de context en het verhaal dat je wilt overbrengen, of simpelweg omdat de opdracht een medium behelst. Dat kan een boek zijn, een tentoonstelling, een performance of een website, of wat al niet. Ik ga in al die media met eenzelfde mentaliteit te werk. Maar wat mij betreft is inhoud niet afhankelijk van het medium.
MB: Het medium speelt toch erg mee in de inhoud van een mededeling? Je refereert zelf aan de massamedia; daar is the medium the message!
AV: Nee, you are the message! Daarom is het ook belangrijk om de magnetische kracht van media te beseffen. Om ervoor te waken dat die ten koste gaat van je eigen gevoeligheid. Dat is een van de motieven waarom ik in m’n ontwerpen zo dicht bij mezelf blijf: om duidelijk te maken dat ik een mededeling doe, en niet het medium, om zeker te weten dat ik begrijp wat ik doe. Dat is een vorm van eerlijkheid die ik nodig heb. Dat is misschien mijn moralisme: dat ik anderen wil motiveren hun eigen gedachten te hebben, door eerlijk en kwetsbaar te durven zijn. Dat we niet elkaar gedachteloos gaan napraten, in welk medium dan ook…
MB: Heb je als ontwerper nooit het verlangen om echt autonoom te zijn, geen klanten te hebben, niet dienstbaar te hoeven zijn?
AV: Ik beschouw het als een grote kwaliteit van ontwerpers als ze aan hun eigen ego voorbij gaan, zich zogezegd dienstbaar opstellen en tegelijkertijd heel dicht bij zichzelf blijven. Dat heeft misschien iets moralistisch en moralisme is verdacht geworden. Ik ben daar tegenaan gelopen bij het project ‘Nieuwe symbolen voor Nederland‘. Daar stond de vraag centraal of kunstenaars, ontwerpers, filmmakers, etcetera, de verantwoordelijkheid dragen om symbolen te maken voor de samenleving waarin we leven. Symbolen die mensen kunnen binden en die dus feitelijk helend zijn, in plaats van deconstruerend. De kunst voelt zich eerder thuis bij dat laatste. In de discussies die aan dit project vooraf gingen werden we geconfronteerd met het feit dat we waarden aan het formuleren waren — die die symbolen moesten uitdrukken — die refereerden aan waarden die ook religies als de Islam en het Christendom uitdragen. Zo bevonden we ons plotseling in een gebied waar we dachten verre van te blijven. Omdat wij het er niet vanuit de context van een religie of een god over wilden hebben, maar vanuit een cultureel perspectief, en vanuit onze blik op de huidige politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
MB: Je wilde je niet associëren met religie…
AV: Het ging er niet om dat we ons niet aan de bijbel of koran wilden spiegelen, maar om een eigen positie in te nemen ten opzichte van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. Het gaat erom dat je je positioneert, duidelijk maakt waar je zelf staat. Als je niks vindt, als je niet kijkt en voelt, dan val je zomaar om. Het is het mooiste wat je te vertellen hebt. Als ontwerper kun je het in een specifiek perspectief zetten; het persoonlijke en het generieke moeten met elkaar in samenspraak zijn.
MB: Wat je beschrijft is een mooi uitgangspunt voor een persoonlijke mentaliteit, maar lastiger voor een algemene ontwerpers vereniging als de BNO: als je als organisatie actief een standpunt inneemt in een cultureel debat over het ontwerpen loop je het gevaar een deel van je leden van je te vervreemden…
AV: Ik ben op dat punt de afgelopen vier jaar van gedachten veranderd. Ik vond aanvankelijk dat de BNO de rol heeft om zich kritisch op te stellen binnen het discours van de vormgeving. Mijns inziens moesten ze een voorhoedepositie innemen in de kwaliteit van hun drukwerk, debatten, kantoorinrichting, teksten over vormgeving etc. Gaandeweg realiseerde ik me dat het gebied waarbinnen de BNO actief is en moet zijn veel groter en genuanceerder is. De BNO gaat in eerste instantie over de kwaliteit en gezondheid van de branche en pas in tweede instantie over de kwaliteit van een individueel ontwerp. De visie is dat het één uit het ander voortkomt. Het is niet de rol van de BNO om zich kritisch te uiten over individuele producten en ontwerpen. De rol van de BNO ligt in het stimuleren en behouden van de professionaliteit van het vakgebied. Dat gaat over ontwerperschap, opdrachtgeverschap, onderwijs, politiek, juridisch beleid, nationale en internationale promotie van het vakgebied, maatschappelijke en sociale rol van ontwerpen, etcetera.
MB: Is het dan zo dat de BNO het maaiveld moet bedienen en een instituut als de Premsela Stichting zich moet zorgen maken om de top? De één is een beroepsorganisatie, de ander een sectororganisatie, de één gaat over werk, de ander over de kwaliteit van de ontwerpcultuur…
AV: Het belangrijkste verschil is dat de Premsela Stichting de overheid als opdrachtgever heeft om zorg te dragen voor een goed ontwerpklimaat, en de BNO heeft de ontwerpers als opdrachtgever om te zorgen dat zij hun vak zo goed mogelijk kunnen uitvoeren. Dat betekent soms twee verschillende agenda’s, en andere keren hebben beide organisaties eenzelfde betrokkenheid. De BNO is er voor de branche, en draagt bij aan een kritisch, gezond en professioneel ontwerpklimaat. Ook de Premsela Stichting draagt daar aan bij, maar ook het Fonds BKVB en de Mondriaan Stichting door het geven van subsidies, ook bladen als Items, Dot Dot Dot en de Vormberichten door te schrijven en reflecteren op ontwikkelingen binnen de vormgeving. Daarnaast dragen musea bij aan dat klimaat en niet op de laatste plaats de academies, de lezingen en discussies die overal in het land georganiseerd worden, de politiek die het belang van vormgeving in heeft gezien, het gedrag van opdrachtgevers en natuurlijk alle ontwerpers, hun werk, woorden en acties. Dat alles, en meer, bij elkaar vormt de ontwerpcultuur in Nederland. Dat beschouw ik als biotoop, als ‘natuurlijke levensruimte’. In een gezonde biotoop kunnen bomen heel hoog groeien. De BNO is de tuinman, die is er voor de hele biotoop, niet alleen voor de hoogste bomen en de felste bloemen.
MB: Zie je enige concurrentie tussen de twee organisaties die in die biotoop het meest zichtbaar zijn, de BNO en de Premsela Stichting?
AV: Langzamerhand is het profiel van zowel de Premsela Stichting als de BNO steeds duidelijker geworden. Dat stimuleert vruchtbare samenwerking omdat steeds inzichtelijker wordt wie waar staat. De Premsela Stichting kan het zich meer dan de BNO veroorloven kritisch stelling te nemen, of het debat uit te lokken. Ze doen dat door hun programma, door mensen uit te nodigen, door lezingen en presentaties. Ten opzichte van het beroepsveld zijn ze onafhankelijker.
MB: Hoe kijk je terug op je bestuurslidmaatschap? Is het bevallen?
AV: Gisteren was m’n laatste reguliere bestuursvergadering en ik besefte meer dan ooit hoe bijzonder het huidige bestuur is. Heel gevarieerd, qua leeftijd, man-vrouw verdeling en achtergrond. Gillian Schrofer als scherpe observator en sterke onderhandelaar met een besmettelijke energie, Mirian van der Lubbe als kritische en onafhankelijk gesprekspartner vanuit een grote betrokkenheid voor het vakgebied, Jeroen Verbrugge heeft een goed zicht op de zakelijke en economische aspecten en kan processen heel helder inschatten, Hans Wolbers als ‘cultureel ondernemer’ met een grote creativiteit en vrijheid in denken, de nieuwe penningmeester Alex van Duijnisveld is de analist, hij beziet de zaken vanuit een ander perspectief en zet dingen daarmee soms onverwacht helder op een rij. Sinds twee maanden zit ook Catelijne van Middelkoop in het bestuur die als jong en zelfstandig ontwerper op een frisse wijze haar ervaring spiegelt aan het beleid. Het bestuur wordt geleid door Peter Kersten die altijd iedereen de ruimte geeft om zijn ideeën toe te lichten, nooit zijn eigen mening naar voren duwt en bijna altijd bijzonder zorgvuldige op- en aanmerkingen heeft op de vergaderstukken. Tenslotte Rita van Hattum als berg aan kennis wat betreft de ontwikkelingen binnen de BNO en Rob Huisman die met een altijd sociale én kritische blik de zaken binnen het bureau en bestuur benadert. Het heeft de afgelopen vier jaar veel discussies en gesprekken opgeleverd. Hoewel we het zeker niet altijd met elkaar eens zijn, maar dat dwingt elkaar om nog nauwkeuriger te verwoorden waarom iemand welk standpunt inneemt. Hoe kritischer hoe interessanter. Maar wat mij vooral in die vier jaar is opgevallen is dat de BNO echt een humane organisatie is. In wezen is het een vereniging pur sang, in de beste zin van het woord. Het is echt fantastisch dat er in deze verhardende tijd een humane organisatie is als de BNO. Het gaat over mensen, cultuur en betrokkenheid, niet over politieke – of machtsposities.