Opdracht
Verzamel per tekst 1 exemplarisch citaat / filmfragment van de auteur dat zijn standpunt het overtuigend vertegenwoordigt. Bevraag deze, verhoud je kritisch tot deze uitspraken.
Maak een keuze voor 1 standpunt / citaat waartoe jij je wilt verhouden als ontwerper m.b.t. Design Thinking, denk daarbij na over de mogelijke rol daarvan in je eigen onderzoek. Verzamel argumenten en tegenargumenten uit de verschillende texten.
Ik merk dat ik wel erg uitgebreid in ga op de opdracht. Het ontbreekt me aan de behendigheid om snel tot een analyse te komen en daarop een antwoord op te formuleren. Het lukt me vooralsnog alleen maar door eerst een uittreksel te maken.
Lucas Verweij voor Opinion
Lucas Verweij is niet erg enthousiast over het alsmaar uitdijende designveld. Design beperkt zich niet meer alleen tot interieur-, grafisch- of industrieel design, maar heeft zich uitgebreid naar het sociale veld, interactie en voedsel. ‘Met design thinking en service design heeft de scope zich heeft uitgebreid naar processen, distributie, verkoop en organisatie.’ Volgens Verweij heeft dat een nivellerend effect op het begrip design terwijl we nog niet zo lang geleden discussies voerde wat wel of niet onder design viel. (Wat de relevantie van dat laatste is wordt niet duidelijk)
Hij legt uit dat doordat design gekoppeld is aan innovatieve technieken en productiemethodes er een connectie is met de groeiende economie (what’s new?) en veel startup’s gelinked zijn dmv websites en andere interactiedesigns. Daardoor bevindt design zich in het hart van de veranderende wereld en groeit volgens Verweij het vertrouwen in ontwerpers waar dat voorheen vooral de architecten waren die wisten hoe de maatschappij georganiseerd was en discussie voerde hoe het leven geleefd moest worden. Hier vraag ik me af of het deze bekommernis weggenomen is bij de architecten, ik stel me zo voor dat een zichzelf serieus nemende architect zich nog steeds voor de taak ziet staan om het leven van de gebruikers zo aangenaam mogelijk te maken, in die zin verschillen architecten zich niet significant van ontwerpers. M.a.w. je zou misschien kunnen stellen dat er wellicht meer beroepsgroepen breder nadenken over de wereld. Maar wat is daar mis mee?
Sociale kwesties zoals globalisering en individualisering vallen nu onder het ontwerpdomein’, waarbij creativiteit aangevoerd wordt als kernbegrip. Verweij merkt daarbij op dat vroeger creativiteit een leuke eigenschap was, maar dat heden ten dagen in Europa veel geld gaat naar innovaties. Blijkbaar het enige waar we in uitblinken als het om wereldeconomie gaat. Hier komt het stuk ter zake: naar Verweij’s smaak rusten er teveel verwachtingen op de schouders van ontwerpers en is het een kwestie van tijd voordat de bubble barst. Iedereen kan zich tenslotte ontwerper noemen omdat het geen beschermd beroep is, en het beroepsveld ongebreideld groeit.
Naar mijn beleving formuleert Verweij in zijn laatste zin zijn echte argument voor zijn zorg: niet-professionals die wereldproblemen oplossen. Daarover valt wel het een en ander te nuanceren. Als meer beroepsgroepen zich verantwoordelijk voelen voor wereldproblematiek verteld dat ook iets over een groeiend maatschappelijk bewustzijn, en zoals in alle beroepsgroepen heb je goede, minder goede en slechte professionals. Lijkt me sterk dat bij belangrijke onderwerpen de opdrachtgever ook niet over een nacht ijs gaat.
Daarnaast heeft design zich altijd bekommert over het wel en wee van de wereld, denk aan William Morris en zijn volgelingen. Design heeft zich daarnaast zich ook altijd laten gebruiken voor reclamedoeleinden en consumptie, dus met het zelfde geld kunnen we juist verheugen dat juist dit beroepsveld zijn potentieel inzet voor duurzaamheid, oorlogsproblematiek en hongersnood. Wat niet wegneemt dat ik me ook kan vinden in de denkwijze van het betoog. Het hybride karakter van de creatieve maar misschien ook wel sociale sector in het algemeen speelt hier een rol: iedereen een kunstenaar, fotograaf, designer (en therapeut?).
Nigel Cross voor het Design+Researchsymposium
Het betoog van Nigel Cross gaat in eerste instantie over de ontwikkeling van wat hij benoemt als ‘Designerly Ways of Knowing’. Via de ‘design science decade’ in 1960, waarin technologieexpert Buckminister Fuller oproept tot een designwetenschapsrevolutie om menselijke, omgevingsgerichte problemen te lijf te gaan, naar de zeventiger jaren waarin Christopher Alexander en Christopher Jones, aanvankelijk aanhangers van deze gedachte, onder invloed van het hippietijdperk eind jaren zestig deze benadering even hardgrondig weer afzweren. Dit om aan te geven dat wetenschappelijke benadering van ontwerp al langer bestaat (overigens overgevlogen uit Engeland) maar fluctueerde onder de heersende sociale ontwikkeling en modes. Tijdens The Design Research Society conferentie werd er gereflecteerd of wetenschap iets kon leren van design in plaats van andersom. Het zit in het DNA van de kennisleer van ontwerp om de logica van creativiteit en hypothetische innovatie te ontwikkelen.
Op basis hiervan worden er feitelijk drie varianten van wetenschappelijke benaderingen van design genoemd:
Wetenschappelijk ontwerp (Scientific Design): gebaseerd op de gedachte dat modern industrieel ontwerp te complex werd voor alleen maar intuïtieve methodes. Onder invloed van de technologische (materiaal, bouwkunst, design gebaseerd op gedragswetenschap ed) ontwikkelingen was het een benadering om ‘wetenschap zichtbaar te maken’. Wetenschappelijk ontwerp refereert aan geïndustrialiseerde ontwerp – gekenmerkt door pre-industrieel, handwerk georiënteerd ontwerp gebaseerd op wetenschappelijke kennis dat gebruik maakt van zowel intuïtieve als nonintuïtieve ontwerpmethodes. Daarin zocht het niet de controversie op maar was vooral een reflectie van de werkelijkheid op de ontwerppraktijk.
Ontwerpwetenschap (Design Science): ‘De Ontwerpmethode’ (1965, geïntroduceerd door Buckminster Fuller) dat zich presenteert als een coherent, gerationaliseerde methode, zoals je verwacht van een wetenschappelijke methode. The International Society for Design Science (met aan de wieg Hubka en Eder) hebben het over een systematisch design ‘het herkennen van ontwerpwetten en hun activiteiten, en het ontwikkelen van regels‘. Waarbij Hubka en Eder het wat breder zien door ook de ‘informatie komende uit de natuurwetenschap’ erin te betrekken. Het gaat dus verder dan ‘wetenschappelijk ontwerp’ door kennis over systematiek in het ontwerpproces erbij te betrekken maar ook de technologische onderbouwing onder designproducten. Ontwerp is dus een soort wetenschappelijke bezigheid.
Wetenschap van Ontwerp (Science of Design): De studie van ontwerp: de principes, de praktijk en de procedures (ontwerpmethodiek). Cross zegt hier: hoe ontwerpers denken en werken, het voor elkaar krijgen van adequate structuren voor het ontwerpproces, het ontwikkelen van nieuwe designmethodes, technieken en procedures inclusief de reflectie op- en toepassen van ontwerpkennis. Wetenschap van Ontwerp wil dus onze kennis over ontwerp verbeteren door systematische en betrouwbare methodes.
Donald Schön daagt de ‘design science’-beweging uit met het argument dat de benadering(en) geschikt zijn voor goed geformuleerde ontwerpvraagstukken terwijl de ontwerppraktijk te dealen heeft met rommelige, problematische situaties die impliciet zijn aan artistieke en intuïtieve processen. Hij ziet de ontwerppraktijk eerder als een reflectieve praktijk. Cross constateert dat deze benadering in de 90-er jaren leidde tot het Design Thinking research.
Simon, auteur van Sciences of the Artificial(?) ziet in de technisch-rationele benaderingen een mogelijkheid tot een gemeenschappelijke basis van intellectuele inspanningen en communicatie tussen kunst, wetenschap en technology. Design zou een interdisciplinaire studie kunnen zijn waarin wederzijdse kennis van elkaar kunnen profiteren. Het stuk komt tot een constatering dat ontwerpkennis is en gaat over de kunstmatige wereld en dat deze kan bijdrage aan het creëren en onderhouden van die wereld. Sommige kennis is verbonden aan de activiteit van ontwerp: betrokken zijn en reflecterend over die activiteit. Andere kennis gaat over fabricage van de artefacten. En weer andere kennis wordt verworven dmv instructies.
Uiteindelijk komt de aap uit de mouw, volgens Cross wordt het tijd dat de designwereld zichzelf serieus neemt: we must concentrate on the designerly ways of knowing, thinking and acting. We moeten ons design research niet laten verzadigen met vreemde culturen zoals kunst en wetenschap, maar die kennis, die zoveel meer geschiedenis kent naar ons toetrekken en bouwen aan ons eigen intellectuele cultuur op onze eigen voorwaardes. Vandaar al dat gezwaai met het woord ‘science’
Dit stuk vind ik nogal theoretisch/rationeel/methodisch, en het lijkt me defensief en zorgelijk toe. Lijdt design aan een minderwaardigheidscomplex? Was al in 2000 niet het geval dat design al immens populair was? Daar gaat dit stuk volkomen aan voorbij. Was het ook niet rond die tijd dat Max Bruinsma de hedendaagse kunstenaar aanraadde om wat meer van de designpraktijk af te kijken hoe je met bepaalde methodieken meer succes kan boeken? Wat niet weg neemt dat design een jonge tak van sport is, maar dan wel een hele succesvolle. Waar bovendien verschrikkelijk veel conferenties aan gewijd worden en nog veel meer boeken overgeschreven.
Deliverable Positioneer je als ontwerper ten opzichte van Design Thinking. Verzamel min. 5 argumenten over Design Thinking (uit de opgegeven bronnen) waarmee je jouw positie kunt onderbouwen. Neem 1 citaat als uitgangspunt.
Ga in op de mogelijke rol die Design Thinking zou kunnen spelen in je eigen onderzoek.
Wat de exclusieve eigenschappen en daarmee de potentie van het ‘ontwerp denken’ als academische discipline zijn onderstreepte design theoreticus Nigel Cross al in 2000, in zijn artikel ‘Designerly Ways of Knowing’ (2000). Een aantal jaar daarna, in 2008, hield Tim Brown in het Harvard Business Review een pleidooi voor de concrete toepassing van Design Thinking, als methode voor complexe vraagstukken binnen het bedrijfsleven. Browns eigen human centered designbureau IDEO ontwerpt specifieke methoden en tools voor Design Thinking.
Maar naast de omarming van Design Thinking door zowel nieuwe ontwerpbureau’s als bedrijven en organisaties is er ook discussie en kritiek. Is Design Thinking daadwerkelijk een ‘problem solver’ en verwachten we eigelijk niet teveel van de ontwerper? vraagt design criticus Lucas Verweij zich bijvoorbeeld af. En wat betekent Design Thinking voor het ontwerperschap wanneer het designproces op deze (instrumentele) wijze wordt ingezet?